Muzikant In Hart en Ziel / De Buun / 2011
De Buun 2011
Ton Engels - Muzikant In Hart en Ziel
“Al zou er niemand naar me luisteren, dan zou ik nog spelen”
Door Lean Hodselmans
‘Kal toch plat’. De lijfspreuk en titel van misschien wel het bekendste nummer van rasmuzikant Ton Engels uit Panningen. Vijf albums maakte de singer songwriter inmiddels in zijn eigen Kepèls dialect. Omdat dat het best voelt, het lekkerst klinkt en het eerlijkst zegt wat hij bedoelt. Dat wil overigens niet zeggen dat Engels het Engels heeft afgezworen, want ‘waar staat geschreven dat ik consequent moet zijn?’. Een gesprek met een eigenwijze muzikant in hart en ziel.
Muzikant worden was niet echt een droom voor de in1952 in de Kerkstraat geboren Ton Engels. Hij is de oudste uit een gezin van acht kinderen. “Ik wist dat ik muziek maken leuk vond. Alles wat ik moest doen dat niet met muziek te maken was zonde van mijn tijd. Maar het was geen bewuste keuze om muzikant te worden, ik kende ook niemand die beroepsmuzikant was. Op een gegeven moment was het gewoon te laat voor ‘iets normaals’ en was ik muzikant. Mijn ouders vonden het verre van prima, ze waren niet kapot van de muziekwereld.” Vader Bèr Engels, beter bekend als Bèrke van de Boer, was schilder en had een eigen verfwinkel. Volgens Ton Engels was het thuis altijd druk, met de zaak en veel kinderen die het meestal maar zelf uit moesten zoeken. “Dat was oké, ik kan niet anders zeggen dan dat ik een fijne jeugd heb gehad. Mijn ouders hebben het goed gedaan.“ Het muzikale heeft hij niet met de spreekwoordelijke paplepel ingegoten gekregen. Veel platen stonden er niet in de platenkast in huize Engels. “Mijn eerste muzikale herinnering is het nummer ‘Banjo Boy’ van Jan en Kjeld en ‘Auf Meiner Ranch Bin Ich König’ van Peter Hinnen. Eigenlijk ongelofelijk hoe populair Duitstalige muziek was in die jaren, zo vlak na de oorlog. Door ‘Banjo Boy’ ben ik gitaar gaan spelen. Eigenlijk wilde ik een banjo, maar het werd dus een gitaar.”
Van Kepèl naar Asten en terug
Ton Engels vertelt zijn verhaal in zijn eigen Vulcanostudio aan de Ninnesweg in Panningen. Twee voormalige champignonhallen zijn omgebouwd tot muzikantenoase. Een grote ruimte met Perzische tapijten op de grond waar wordt gerepeteerd, gejamd, geschreven, les gegeven, opgenomen, gediscussieerd over muziek en gefilosofeerd over het leven. Mengpanelen en computers achter een groot raam. En een studentikoos woonkamertje met leren bankstel, televisie, eettafel en keukentje. Je zou er kunnen wonen, maar dat doet Engels al meer dan de helft van zijn leven in het Brabantse Asten. Samen met zijn vrouw, dochter en zoon. “Na de lagere school moest je vanuit Panningen naar de middelbare school in Venlo of Deurne. Groepen jongeren stonden hier langs de weg te wachten op de bus. Aan de ene kant stopte de bus naar Venlo. Ik stapte aan de overkant op de bus naar Deurne waar ik op het Pius XII college, tegenwoordig Peellandcollege, zat.” In Deurne, en later Asten, vond hij wat hij miste in zijn geboortedorp. “Brabant was opener, minder benauwend, je had er podia en bandjes. En vriendengroepen van meer dan vijftien man. Hier in Panningen had je hooguit twee kameraden. Ik woon dan wel in Asten, toch kom ik hier nog elke week. Mijn moeder is 83 en woont nog altijd hier, de meeste broers en zussen ook. Ik heb een haat liefde verhouding met Kepèl. Het is een knekeldorp, maar toevallig wel mijn knekeldorp.”
Wie kums se truuk op verhaal,
wie herpaks se dichzelf,
wie kries se dae wiezer weg van ein minuut vur twelf,
doe mós op vakantie, efkes weg oet de sjleur,
mer Goddank likt dien Lourdes vlak naeve de deur,
neet ens in ‘t boetelank, waor dan wel,
sjrik neet, gewoeën in Kepel.
(In Kepel – Ton Engels)
Wat de toen 13-jarige Engels nog niet wist was dat zijn keuze voor Deurne weliswaar niet allesbepalend maar wel van grote invloed zou zijn op de rest van zijn leven. Tegenover de school bevond zich namelijk een fascinerend muziekwinkeltje van Wim Berkers. Links verkocht vader sigaren en sigaretten maar rechts stonden drumstellen en gitaren.”In de pauze was ik daar altijd te vinden. In de vakantie heb ik er voor 47 gulden mijn eerste gitaar gekocht. Ik wist helemaal niks van gitaren, laat staan hoe er op te spelen. Ik kwam er thuis achter dat je door het indrukken van de snaren verschillende klanken kon produceren. Dus ging ik naar de muziekschool in Venlo. Dramatisch. Ik kreeg les van een oude, totaal ongeïnteresseerde man, echt heel erg slecht. Het enige positieve aan deze ervaring is dat het mij, decennia later, een energieke docent heeft gemaakt. In ieder geval hield ik de muziekschool na zes weken voor gezien en heb ik mezelf in eerste instantie gitaar leren spelen. In tweede instantie was er Cor Mutsers, de meest gedreven gitarist die ik ken en die heeft samengewerkt met artiesten als Toon Hermans, Harry Saksioni, Kane en Ilse Delange. We spelen nog altijd samen. Hij zat indertijd op het conservatorium in Maastricht. Elke vrijdag als hij terug kwam naar Asten legde Cor mij alles uit wat hij die week had geleerd. Hij vindt nog altijd dat ik de helft van zijn studiebeurs moet terugbetalen.”
Newman en The Beatles
The Beatles, daarmee is het allemaal begonnen. “Ik kocht mijn eerste singeltje samen met mijn moeder bij V&D in de Vleesstraat in Venlo: Twist and Shout van The Beatles. Daarvoor al had ik van mijn neef Herman, die vijf jaar ouder was en twee deuren verder woonde, een paar singeltjes van The Beatles gekregen. Do You Want To Know A Secret en Love Me Do. Herman had Elvis ontdekt en The Beatles daar vond hij niks aan. Ik was daarentegen meteen verkocht en nog altijd lyrisch over alles van The Beatles, vooral ook de ontwikkeling die je in de loop der jaren ziet in het schrijven van nummers.” Randy Newman, Tom Waits, Frank Zappa, Captain Beefheart, Little Feat, Steely Dan, Stevie Wonder, Joni Mitchell, Oz Noy, Ted Greene, Neil Young, Led Zeppelin en Rufus Wainwright. Dat zijn artiesten waar Ton Engels naar luisterde en nog altijd luistert. Een uitgesproken favoriet heeft hij naar eigen zeggen niet. Alhoewel. “Randy Newman is voor mij de norm der dingen als het gaat om teksten, muziek en arrangementen. Bij hem komt alles samen, het gevoel, het ambacht. Smaken mogen verschillen maar als je bij Newman en The Beatles niet hoort dat dat heel bijzonder is, mag je je afvragen of je wel een muziekliefhebber bent.”
I miss you
I’m sorry that I do
I miss you
I’m sorry but it’s true
(I miss you – Randy Newman)
‘I Miss You’ van Randy Newman is volgens Engels, in het dagelijks leven naast muzikant ook parttime docent Songwriting op de Fontys Rockacademie in Tilburg, het ultieme voorbeeld van een songtekst die precies goed is. “Ik gebruik het altijd om uit te leggen dat een songtekst heel iets anders is dan een tekst. Puur als tekst zijn die regels eerder banaal dan wat anders. Maar in combinatie met de muziek zijn het de sterkste regels denkbaar. De melodie, de akkoorden en het verloop van dat alles zetten de tekst precies op zijn plek. Perfect.”
Rockacademie
Sinds 2000 heeft Engels ‘echt werk’. Twee dagen per week deelt hij zijn passie voor muziek met leerlingen van de Rockacademie. Jacqueline Govaert, Stevie Ann, Fokko Mellema en Eefje de Visser zaten al bij Engels in de schoolbanken. “Ik vond het te gek om te gaan doen. Ik ben gevraagd door collega-muzikant Bertus Borgers die directeur was, samen met Gerard Boontjes waarmee hij die opleiding heeft opgezet. Het begon in september als een schooltje met veertig studenten, waaronder de muzikanten van Krezip. Na een maand of vier zocht Bertus een docent Songwriting. Tot dat moment had hij zelf lesgegeven in dat vak, maar hij wilde dat niet langer combineren met het directeur zijn. Ze zochten iemand die veel ervaring had met zelf liedjes en platen maken. Ik ben gaan praten en aan de slag gegaan. Het is heel goed voor mij geweest dat ik die stap heb gezet. Twee, drie dagen per week even uit mijn eigen wereldje stappen. Alleen een gitaar en een boek is voor niemand goed. Ik had voor het eerst in mijn leven een vast inkomen en dat geeft een hoop rust en onafhankelijkheid. De stress om van maand tot maand het geld bijeen te schrapen viel weg. Bovendien is het geen straf om te werken met jonge mensen die muziek willen maken. De papierkraam en het vaak omslachtige hoge schoolgedoe gooien wel regelmatig een schaduw over deze leuke job.”
Een veelgestelde vraag aan meester Ton Engels is of het schrijven van liedjes te leren is? “Nee”, zegt Engels gedecideerd, “het is niet te leren, maar….. als je er al regelmatig mee bezig bent, dan valt er wel van alles te ontwikkelen, te ontdekken en te verbeteren. De eerste stap, die moet je zelf zetten. Als het schrijven van liedjes bij je past, dan doe je dat en blijf je dat doen. Daarvoor moet je fantasie hebben. Daarna is het belangrijk dat je één idee uitwerkt en vooral niet al je ellende op een rijtje zet. Of zoals mijn collega op de Rockacademie en coach van veel bekende popmuzikanten Buffi Duberman het heel raak formuleert: ‘Don’t think that you can just scribble down all your anger and sadness and that it automatically becomes a good song’. Verder is een goeie titel die eruit springt erg belangrijk. ‘The Girls In My Life (part 1)’ van Newman bijvoorbeeld. Je vraagt je meteen af waar het over zal gaan, het is origineel. In tegenstelling tot I Want You Back, waarbij je je waarschijnlijk meteen afvraagt hoeveel songs er wel niet zijn met die titel. Vervolgens: een pakkende eerste regel en een logische volgorde van tijd en plaats. Een liedje moet een verhaaltje zijn, ieder woord telt en het is heel belangrijk dat je schrijft over emoties die je begrijpt. Ik schrijf zelf teksten vanaf mijn zestiende. Ik word nog wel eens badend in het zweet wakker bij het idee dat er iets wordt opgegraven uit die tijd. Je moet door een hoop onzin heen voor je ergens komt. Dat geldt niet voor iedereen, maar voor mij in ieder geval wel. Ik geloof dat ik 32 was toen ik het eerste nummer heb geschreven waar ik content over ben. Dat was ‘Americans’, in het Engels toen nog. Ik was meer bezig met gitaarspelen, ingewikkelde akkoorden uitzoeken dan met liedjes schrijven.”
Blowbeat
Muziek in het Engels klinkt volgens Engels niet vanzelfsprekend beter. “Veel artiesten overschatten hun kennis van de Engelse taal, Anouk betrap ik nog wel eens op kromme zinnen en zo zijn er meer.” Toch is hijzelf ook in die taal begonnen. Ton Engels speelde vanaf zijn veertiende in bandjes met wisselende samenstellingen. Altijd op zoek naar muzikanten die net zo bezeten waren als hijzelf. De gelijkgestemde geesten kwamen uiteindelijk samen in Blowbeat, een funkrockband opgericht in de jaren tachtig met Ton Engels op gitaar en zang, Cor Mutsers op bas en Rene Creemers uit Nijmegen op drums. De komst van de Duitse gitarist Jörg Lehnhart in 1986 zorgde voor optredens in het Duitse en Zwitserse clubcircuit. Tot op de dag van vandaag leidt Blowbeat, met wisselende bezettingen, een sluimerend bestaan om actief te worden wanneer de drukbezette agenda’s van de leden dat toelaten.
Dialect
De 40-jarige bruiloft van pa en ma Engels in 1995 luidde het begin in van een nieuwe periode. “Ik had voor het feest een tekst in het Heldens dialect gemaakt op het nummer Goodnight Irene van Leadbelly. Toen ik de beelden later op video terugzag klonk dat niet verkeerd. Helemaal niet verkeerd zelfs. Mijn eigen dialect klonk beter dan het Nederlands dat me altijd een ongemakkelijk gevoel gaf. Ik ben er mee door gegaan, had binnen afzienbare tijd tien nummers klaar en datzelfde jaar nog verscheen mijn eerste cd in het dialect: ‘Plat’.” Zijn teksten zijn volgens hem het best te omschrijven als ‘Lachen met d’n oozel’, een mix van Weltschmerz en melancholie en daar vervolgens weer een beetje de draak mee steken. Zelfrelativering ook. Zijn inspiratie haalt hij het liefst uit dingen die dichtbij hem staan, mensen uit de streek. Heel dichtbij en daarom ook lang blijven liggen is ‘De Nevel’ op het laatste album ‘Alles in de grip’. Met alleen pianospel door Egbert Derix en zang. “Dat nummer heb ik tien, twaalf jaar geleden al geschreven, maar nu pas op de plaat gezet. De Nevel gaat over Jan uit Asten die ik ontmoette toen ik 14 jaar oud was. Met hem speelde ik in mijn eerste bandje en ben ik in Asten terechtgekomen. Hij is helaas al overleden. Ik weet nog dat ik destijds erg opgelucht was toen zijn vrouw, die het nummer voor het eerst hoorde op de eerste rij bij een optreden, het prachtig vond. Die spanning en het gevoel komt het best over in je eerste taal, dat krijg je niet als je Engelstalig zingt.”
Over Jan en samen ‘n band beginne
Ich zei de gek gitaar en Jan op bas
Ich sjpeulde toendertied toch al gauw ‘n mandj of zeven,
Acht serieus zèk mer
En Jantje nae Jan, Jan dei sjpeulde pas
Jan heij alles in de grip
Toen nog wel
(De Nevel – Ton Engels)
Humor is ook een terugkerend thema bij Ton Engels. “Ik ben gefascineerd door het absurde van Zappa, alleen maar sneren, zaken compleet over de top jagen en vooral geen sentimenten. En aan de andere kant de tot op het bot schrijnende teksten van Newman. Twee uitersten die ik zelf ook graag toepas. Als de mensen voelen waar ik het over heb, dan ben ik tevreden. Lastig is dat je dat alleen in Limburg bereikt. Een ander nadeel van het zingen in dialect is dat je door negentig procent van de muziekliefhebbers niet serieus wordt genomen. Blijft hangen in de ‘Busje komt zo’ hoek.”
Plannen
Na vijf cd’s in het Limburgs dialect, de laatste ‘Alles in de grip’ verscheen in november 2011, vindt Engels het wel even genoeg. Wat betreft het dialect. Want een muzikant, dat blijft het. Wanneer hem dat niet was overkomen zou hij graag wielrenner geworden zijn. Een andere grote passie van Ton Engels. “Een renner en een muzikant zijn einzelgängers, ze doen het allebei alleen. Ik hou van wielrennen, kijk alles en fiets zelf ook. Af en toe. Ik heb er een paar nummers over geschreven. Naar aanleiding van het boek ‘Wij waren allemaal Goden’ van Benjo Maso over de Tour van 1948 heb ik het nummer ‘Wielrenner’ geschreven Achterin dit boek staat het algemeen klassement. Met op plaats 22: Engels op 2.15.41 van winnaar Bartali. Dat intrigeerde me enorm. Een wielrenner met dezelfde achternaam als ik. En niemand die iets wist over die Engels. Vandaar de eerste regel van dat nummer ‘In ein veurig laeve waar ich wielrenner’. In dit leven is hij muzikant met nog een waslijst aan plannen. “Ik heb zin in een tour met Blowbeat. Dat staat nog in de sterren, de kans is klein maar er wordt aan gewerkt. Verder ben ik bezig met een nieuw op te zetten Engelstalig bandje, een jazzproject met Pieter Douma - de oude bassist van Blowbeat, op de plank liggen nog een aantal stukken die ik ga spelen op de nieuwe cd van Egbert Derix en Ian Matthews en ik wil nog een gitaarplaat maken met alleen akoestische gitaararrangementen. Ik zou beroemder moeten zijn om te kunnen doen wat ik wil doen, meer armslag zou het een stuk makkelijker maken. Zonder moeite spelen in de Limburgse theaters zou mooi zijn. Nu is het knokken voor speelplekken. Als ik zie wat er op dit moment populair is, dan snap ik dat ik daar niet bij hoor. Daar kwijn ik niet van weg, je kunt mensen niet dwingen. Zappa zei ooit: ‘You either get it or you don’t.’ Natuurlijk best een arrogante stelling, maar het biedt toch een soort houvast. Al zou er niemand naar me luisteren, dan zou ik nog spelen.”